1479
Amsterdam is aan de landzijde met muren, torens en poorten omringd. De Heer van Amstelveen beklaagt zich dat men die binnen zijne heerlijkheid heeft gebouwd en dat Amsterdam de schouw over wegen, watergangen; dijken en kaden, in dezelve, aan zich getrokken hebben.
De Heer van Brederode hadt, naamlijk beweerd, dat die van Amsterdam, bij de jongste uitlegging der stad van den jare 1480, de muuren, vesten en poorten derzelve hadden durven stellen, en leiden, op, door, en in zijne Ambagtsheerlijkheid; en dat zy den schouw over wegen, watergangen, dijken en kaaden, in dezelve, aan zig getrokken hadden (Handvesten van Amsterdam, bladz. 304). En schoon 'er, tegen deeze beschuldiging, vrij wat, met reden, in te brengen ware; blijkende, ten minste, dat de muur en en poorten, niet boven de honderd gaarden van de oude graft af, gesteld waren,tot op welken afstand, de Vrijheid van Amsterdam, bij Graaflijke brieven, was uitgebreid; de Staat wilde de Ambagtsheerlijkheid liever koopen, dan langer een lastig pleit voeren, over de grensscheiding. J. Wagenaar, Amsterdam, deel In, bladz. 53.
Tusschen Brederode en de stad ontstaan voortdurend geschillen en rechtsgedingen, die jaren lang duren en geen einde zullen nemen, vóór dat de stad, bij overeenkomst met Reinoud, Heer van Brederode, eigenaresse van Amstelveen of Nieuwer-Amstel zal zijn geworden, welke overdracht in 1529 gedaan, in 1531 door Keizer Karel wordt bekrachtigd.
S0001