1498
1 Juni. Walraven van Brederode, Ambachtsheer van Nieuwer-Amstel, vergunt aan de broeders van het Reguliersklooster aldaar, om twee sluizen te leggen in den Amsteldijk, die later (zie 1505) ook wel Reguliersdijk genoemd wordt, ten einde daardoor hunne landen te ontlasten van het overtollige water. Wanneer de molen gemaakt is, om het water uit de gemeene landen te loozen, zullen zij gehouden zijn, eene kade, acht voeten hoog en even breed, rondom het Convent, tot schutting van het water te onderhouden. Opdat zij des te beter bij hunne religie en devotie mogen blijven, wordt bepaald, dat geene huizen aan den Amsteldijk nader bij het Klooster zullen getimmerd worden, dan er toen reeds stonden.
Privilegiën. der' Regulieren, bladz. 21; Dapper, Historische beschrijving van Amsterdam, bladz. 325, met eene niet zeer nauwkeurige copie van dezen brief, overgenomen door Isaak le Long, in zijne Beschrijvinge van de Reformatie, bladz. 413. Hij stelt de hoogte en breedte der kade op achttien voeten; Scheltema, Aemsters Oudheid, deel IV, bladz. 44. Na het verbranden van het klooster in 1532 handhaaft men dit servituut, waarschijnlijk in het belang der defensie. Het stukje land kon nu dienst doen om de paarden in de wei te laten van de reizigers, die buiten de Regulierspoort uitspanden. D. C. Meijer Jr., Groei en Bloei der Stad, bladz. 119.'
De Regulieren schijnen toen twee sluizen gemaakt te hebben niet verre van de plaats, waar men deze bij de vergrooting der stad in de Keizers- en Prinsengracht gelegd heeft.
S0001