1512
20 December. In den avond verschijnt een Geldersch korps van elf honderd man bij de vrouwenabdij den Nieuwenhof te Oostbroek, een mijl ten oosten der stad Utrecht, en 's anderen morgens ten acht ure, gaat het op marsch naar Amsterdam. Het is al recht winter en het heeft sterk gevroren, zoodat de wateren dicht liggen. De Gelderschen bereiken dien dag Amsterdam nog niet; zij overnachten te Ouderkerk. Hierdoor moet hun aanslag mislukken. Want, terwijl de aanvallers slapen, stelt de stad, van hunne komst verwittigd, zich in staat van tegenweer. Het is Donderdag, 23 December, 's morgens negen uur. De Gelderschen zijn door onze gemeente (= Nieuwer-Amstel), langs den Amstel tot nabij Amsterdam getrokken.
J. Wagenaar, Amsterdam, deel I, bladz. 214 schrijft: ,Doch 't zij dat zij zig lang onderweg ophielden 't zij dat zij eenigen tijd omtrent de stad lagen zonder iet te ondernemen, 't liep aan tot den vierentwintigsten des morgens, eer zij den toeleg in 't werk stelden, waarvan de oude Chronyken niet slegts, maar ook de Stads Registers gewaagden." Dit is onjuist j het gebeurde op den 23sten. Zoo getuigen de kronieken en de stadregisters. Groot-memoriaal No. 1, fol. 261: des daechs, vóór' Corsavont, en fol. 328 verso: op Kersavont avont, d. i .. op den dag vóór den dag vóór Kerstmis.
Op den Amsteldijk, buiten den uitersten molen, hebben de Amsterdammers grof geschut geplant, hetwelk de Gelderschen niet hebben. Als de laatsten hierdoor in den polder worden geworpen, zoeken zij zich in het op Nieuwer-Amstelsch gebied gelegen Reguliersklooster te nestelen. Zij dringen er van achteren in, maar de Amsterdammers voeren er van voren een groot kanon, tegen aan, en schieten daarmede zoo door het klooster, dat de Gelderschen er even haastig weer uitstuiven als zij er ingedrongen zijn. Zij trekken af, maar worden niet vervolgd, want de Amsterdammers achten het voorzichtiger binnen te blijven, - wel wetende, dat een looze aftocht soms het middel is, om de burgers naar buiten te lokken en achter hun rug de stad te overrompelen.
Een goed eind weegs van de stad trekken de Gelderschen den Amstel over en beklimmen den Sint-Anthonisdijk tusschen de Leprozen en Outewaal (dat is ongeveer, waar nu de Hortus is). Het schijnt, dat hun bevelhebber spoedig overtuigd is van de onmogelijkheid, de Sint-Anthonispoort te overrompelen, want hij laat zijnen troep achter de Leprozen staan; maar op den Ykant de vloot in de Waal ziende liggen, ingevroren en onbeschut, besluit hij die te verbranden. Hiertoe zendt hij scharianten uit, die den dijk langs loopen en den pekstok in de daken steken, en vervolgens, den dijk neer, achter de lijnbanen komen en het vuur in de schepen werpen. Dit geschiedt echter niet, zonder dat het eenigen van die scharianten het leven kost, want zij worden van de stadsmuren met kogels begroet. Kroniek 1477-1534. (Noot1) fol. 169 verso en 170.
Noot1) Dit is die historie van Hollant, wat dat hier int lant geschiet is, sint dat hartoch Karel van Bourgongen voer Nanzy int lant Lotringen verslagen worde. Schijnt een vervolg op het z.g.n. Goudsch kroniekje. De schrijver was een Amsterdammer.
Maar waarom deden de Amsterdammers geen uitval? - Alweer uit voorzichtigheid. De poort mag niet geopend worden. 't Was meer gebeurd, dat met zulk een list een stad overrompeld was. Maar zoodra het blijkt, dat men slechts met eene bende brandstichters te doen heeft, en de hoofdwacht ver af staat, laten burgemeesteren het Waterpoort je openen, en de Amsterdammers stormen er uit, deels met brandemmers, deels met bussen en hellebaarden en ander geweer, - waarbij het zelfs wat wild toegaat, zoodat er emmers en wapentuig bij te loor gaan.
De Gelderschen keeren vanwaar zij gekomen zijn. Op den 24sten December ziet de Adisse te Oostbroek die ruwe gasten terug.
S0001